Ik wil mij zeker niet heiliger voorstellen dan de paus. Ik had veel dagen dat ik collega’s en studenten afsnauwde, dat ik kortaf was naar de patiënten toe en dat ik soms medicijnen aan de verkeerde patiënt gaf. Niets levensbedreigend hoor maar het toonde de werkdrukte, de omstandigheden waarin wij werkten en de zorgzwaarte wel duidelijk aan.
Ik werkte voltijds in een variabel regime met een uurrooster dat nog complexer was dan de Belgische staatsstructuur. Contractueel moest ik twee weekenden per maand presteren maar vaak werkte ik drie weekenden per maand. Ik heb zelfs periodes gekend dat ik pas na 8 weken nog eens een volledig vrij weekend had. De whatsapp-groep waarin we als team mekaar op de hoogte hielden van de werking op de dienst draaide vaak overuren: iedereen zocht vervanging of iemand om zijn diensten om te ruilen. Als iemand die voltijds werkte had ik maar weinig marge om nog eens extra diensten op mij te nemen. En die ene dag dat ik thuis in mijn pyjama op de zetel lag te vegeteren, om te bekomen van een reeks nachtdiensten, verliep in een roes. Eten, slapen, douchen, terug eten, doelloos tv kijken en dan slapen. Ik was vaak zeer kregelig na een nachtdienst of een reeks ochtenddiensten. Wat houdt een reeks diensten in? Wel, ik heb mijn oude uurroosters nog eens nagekeken: een reeks van 7 ochtenddiensten en 3 nachtdiensten waren niet uitzonderlijk. Of een reeks van 9 nachtdiensten, een dag vrij en terug een reeks ochtenddiensten konden ook wel eens voorkomen in een maand. Natuurlijk kreeg je de tijd om te recupereren, tenminste op papier. Maar door het personeelstekort wisten ze je altijd te vinden. Je rolt automatisch in die waanzin.
Je denkt dat dat normaal is, je hoort het tegen jezelf zeggen: ‘je wist waar je aan begon, in de zorg is dit nu eenmaal de manier van werken.’
Net zoals ik van de buitenwereld hetzelfde argument de hele tijd hoor als ik zeg dat werken in de zorgsector zwaar is: ‘je kiest er zelf voor dus kom niet klagen.’
Ik was dus heel kregelig. Had ik al gezegd dat ik niet te genieten was als collega en verpleegkundige en dat ik nog liever ging bungeejumpen met een verdacht versleten koord dan dat ik nachtdiensten presteerde? De eerste keer dat ik nachtdiensten moest presteren had ik initieel drie nachtdiensten gepland op mijn uurrooster. Maar die drie nachtdiensten werden later zes nachtdiensten omdat een collega zich had ziekgemeld. Ik zou twee nachtdiensten bijgestaan worden door een collega en de rest van de nachtdiensten was ik aangewezen op mezelf. Ik vroeg aan mijn hoofdverpleegkundige of ik het wel zou kunnen en zijn antwoord was deze keer niet dat ik een geroutineerde verpleegkundige was maar dat als ik drie nachtdiensten zou kunnen presteren dat ik er ook zes zou kunnen nemen op mij.
‘Wel, die drie nachtdiensten heb ik nog niet gepresteerd he, dus we weten het niet,’ antwoordde ik met een nerveus lachje.
Er was een mobiele equipe van verpleegkundigen aanwezig in het gebouw ’s nachts die af en toe eens zou komen kijken of alles in orde was. Ik kon ze ook altijd bereiken als ik iets nodig had. Het was een zeer aangename samenwerking met die collega’s van de nacht. Er was een andere sfeer tijdens die nachtdiensten. Er waren geen artsen, geen controles of onderzoeken, geen families die je met vragen kwamen bestoken. De werkdruk voelde anders. Je was verantwoordelijk over dertig patiënten. In die tijd moest je de medicatie van die dertig patiënten manueel klaarzetten voor de volgende dag voor je collega’s van de ochtend- en middagdiensten. Dus je was uren zoet met medicatieschema’s en beloproepen beantwoorden van immobiele patiënten die niet zelfstandig naar toilet konden gaan. Ik herinner mij mijn eerste nachtdienst als professional nog levendig. Ik was een patiënt kwijt. U leest het goed. Mijn verwarde patiënt die overdag sliep en ’s nachts ronddwaalde was weg, foetsie, verschwunden. Ik herinner mij alleen dat ik het geschuifel van pantoffels over de vloer hoorde toen ik aan het wachten was op een kamer van een patiënt tot hij klaar was op toilet zodat ik hem terug in bed kon helpen installeren. Verder stond ik niet echt stil bij de nachtgeluiden op een ziekenhuisafdeling. Mensen hebben slaapgewoontes die ze ook in het ziekenhuis verderzetten. Maar het was Roger, de patiënt met dwaalgedrag, die blijkbaar nergens meer te vinden was op de afdeling. Toen ik aan mijn tweede ronde van mijn nachtdienst begon, stootte ik op een lege kamer met een opgemaakt bed. Het was de kamer van Roger. Ik begon net niet te hyperventileren en liep alle kamers af, doorzocht de toiletten voor de bezoekers op de afdeling, de berging en de andere ruimtes die zich op de dienst bevonden. Geen spoor van Roger. Ik belde in paniek de mobiele equipe op omdat ik de afdeling niet mocht verlaten. Er moet altijd een verpleegkundige op de afdeling aanwezig zijn. Daarbij kreeg ik beloproepen van patiënten binnen die naar toilet wilden gaan of die een pijnopstoot hadden ’s nachts. Zij moesten ook verzorgd worden. De collega’s schoten in actie en begonnen alle afdelingen af te lopen. Ze stelden mij gerust dat alle deuren van het ziekenhuis waren gesloten dus ver kon hij niet zijn. Maar de moed zonk mij na een zoektocht van een uur in de schoenen. Waar kon hij zijn? Ik ging voor de derde keer alle kamers af om te kijken of Roger zich niet had verstopt op de badkamer van een andere patiënt. Ik trof hem uiteindelijk slapend op de zetel aan in een kamer van een andere verwarde patiënt die ’s nachts in zijn bed gefixeerd lag. Ze hielden mekaars handen vast alsof ze mekaar wilden geruststellen voor de angsten die ze ’s nachts moesten overwinnen. De collega’s van de mobiele equipe stelden mij gerust en vertelden over hun eigen ervaringen van jaren geleden tijdens hun allereerste nacht als professional. Gelijkaardige anekdotes die ze allemaal lachend vertelden. De collega’s van de ochtenddienst kwamen geeuwend en slaperig binnen. Zij hadden al in de kleedkamers de samenvatting van de nacht gehoord van de mobiele equipe. En ook zij stelden mij gerust, vertelden dat dit voorval zeker niet de eerste keer zou zijn. De waarheid was dat ik op zo’n korte tijd, als professional, totaal niet klaar was voor de verantwoordelijkheid van het waken over dertig patiënten gedurende de lange nachten in mijn eentje. Ik werkte er nog maar twee maanden en ik was nog niet eens klaar voor mijn verantwoordelijkheden overdag, ik zocht als het ware nog mijn draai als verpleegkundige.
De snelheid waarmee leidinggevenden je immense verantwoordelijkheden toekennen is niet uitzonderlijk in zorginstellingen waar men kampt met een structureel personeelstekort. Ik geloof dat we maar met twee voltijdse verpleegkundigen op de werkvloer stonden. De rest van het verpleegkundig team werkte deeltijds. Het argument van het management is dat je dan gemakkelijker mensen kan inschakelen om leegtes in de planning op te vullen. Bij voltijdse werkkrachten heb je weinig marge. Maar als je continu mensen die deeltijds werken inschakelt om leegtes op te vullen dan komen die mensen ook aan een voltijds regime. Tijdelijk weliswaar maar tijdelijk lijkt eindeloos lang in de zorgsector want de vacatures worden niet meer zo vlot ingevuld. En dan beginnen de collega’s die deeltijds werken ook te morren want zij kiezen bewust om minder te werken. De vraag is niet of voltijds of deeltijds werken beter is maar of de uurroosters niet anders kunnen gepland worden. Of dat mensen zelf de verantwoordelijk krijgen om hun uurroosters zelf in te vullen. Er zijn genoeg mensen die liever ochtenddiensten presteren dan middagdiensten. Er zijn ook collega’s die liever ’s nachts werken en de chaos overdag liever mijden. Maar er zijn ook zorginstellingen die hun personeel verplichten om een bepaald aantal middag- en nachtdiensten te presteren. Ik heb op een dienst gewerkt waar het verpleegkundig team autonoom de uurroosters mocht invullen met de voorwaarde dat je alle diensten moest presteren die maand. Dan schiet er weinig over van autonomie. Zelfmanagement was de ambitie maar ook daar kwam de hoofdverpleegkundige niet uit het spinnenweb van de verschillende diensten en voorkeuren van de teamleden. Het uurrooster dat door het team was ingevuld werd volledig omgegooid en de hoofdverpleegkundige puzzelde dan zelf alle uren bijeen waardoor het team onderling begon te klagen over deze werkwijze. Niet bij de hoofdverpleegkundige maar onderling.
Ik vond het allemaal goed, ik had geen kinderen en had nog geen typische rug-, schouder- en nekklachten zoals de meeste zorgverleners. Wat ik wel voelde was een vermoeidheid die ik niet kon verslaan na een dagje uitslapen. Ik was altijd moe, al wat ik deed was werken en slapen. Ik sleepte mij elke dag voort, kocht vitaminen om een boost te krijgen, at superfoods om terug energiek aan de dag te beginnen. Ik liet mijn bloed analyseren om te kijken of ik één of andere vitaminedeficiëntie had. Het was gewoon vermoeidheid, zei de huisarts. Ze vroeg of er echt geen mogelijkheid was om minder te werken. Maar ik heb nooit minder gewerkt als alleenstaande, die mogelijkheid was zo goed als nihil. Ik heb altijd 50 uur per week gewerkt maar dat was in andere sectoren waar ik overdag werkte en ’s avonds en ’s nachts voldoende rust kon nemen. Deze vermoeidheid was veroorzaakt door de verschillende uurregelingen op een week. Ik kon de week starten met drie ochtenddiensten, daarna hervatte ik de werkweek met drie middagdiensten en eindigde ik mijn reeks met nog een paar nachtdiensten. Mijn lichaam was volledig ontregeld. Zeker als ik een reeks nachtdiensten had waardoor ik in het midden van die reeks nog verwarder was dan mensen die pas ontwaken na anesthesie, volledig gedesoriënteerd in tijd en ruimte. Ik herinner mij ooit een gesprek met een ziekenhuismanager die in een vorig leven verpleegkundige was geweest. Hij zei dat hij altijd en enkel maar ochtenddiensten inplande in zijn uurrooster tijdens zijn verpleegkundige carrière. Die diensten lagen hem beter en hij had zijn routine perfect onder controle. Hij gaf wel toe dat het in zijn tijd, we spreken over meer dan twee decennia geleden, gemakkelijker was om de uurroosters op te vullen. Maar waarom zou een verpleegkundige niet mogen of kunnen kiezen voor een regelmatiger werkritme, een vaste uurregeling. Weekenden en feestdagen zijn natuurlijk onontkoombaar maar vaste uren kunnen al een wereld van verschil maken om de arbeidsomstandigheden voor een zorgverlener aangenamer te maken. Er zijn altijd collega’s die de grillige uurroosters heel goed kunnen dragen, zij zouden dan ook de vrijheid en de autonomie moeten krijgen om verschillende uren te plannen in hun uurroosters.
Die ziekenhuismanager wist mij ook te vertellen dat de zorg complexer is geworden en dat de nieuwe generatie verpleegkundigen het niet per sé gemakkelijker hebben. Hij gaf toe dat hij na twintig jaar de jonge garde niet meer zou kunnen bijhouden op veel vlakken: hun visie op zorg en organisatie was anders volgens hem. En dat bracht mij terug naar mijn beginjaren waar ik als idealist erop gebrand was om mensen terug zelfredzamer te maken of hun zelfredzaamheid te behouden. Zelfredzaam zijn betekent letterlijk jezelf kunnen beredderen, onafhankelijk zijn, voor jezelf kunnen zorgen. Het is niet omdat een patiënt ziek is dat je alles moet afpakken van hem. In mijn opleiding lag de focus in het eerste jaar op hygiënische zorgen. Als we een bedlegerige patiënt zagen, dan liepen we meteen de gang op om het materiaal bijeen te verzamelen om hem een bedbad te geven. Ik besef nu dat dat een foute werkwijze is. Je bespreekt rustig met de patiënt hoe hij zich wenst op te frissen ’s ochtends. Dat hoort ook bij die zorgwens, die ik eerder al had besproken en die de patiënt bij opname zou moeten kunnen formuleren. Ik hoor heel veel collega’s al in mijn hoofd zuchten als ik deze zin schrijf.
‘Daar hebben we allemaal geen tijd voor, Pinar!’
Ik heb collega’s gekend die trots kwamen vertellen dat ze drie bedbaden op 1 uur tijd hadden afgewerkt. Let op de woordkeuze hier. Dat moet nogal een beleving zijn geweest voor de patiënten als je op automatische piloot je lijst met patiënten afwerkt. In die tijd spraken we ook niet over patiënten maar over kamers.
‘Kamer 5 is afgewerkt, ik ga nu naar kamer 7, neem jij kamer 10 dan over?’
Ik was vaak in conflict met de oudere generatie verpleegkundigen. We hadden een andere visie op zorg. Zij waren van mening dat zorg hun primaire taak was en ik vond dat zorg een taak was als er vraag en nood naar was. Zo kon ik dagen oefenen met patiënten met een halfzijdige verlamming totdat ze hun boterhammen zelfstandig konden smeren. Dat was een overwinning voor ons allemaal. Maar dan kwam een oudere verpleegkundige die deeltijds werkte en die de boterhammen smeerde van een tiental patiënten. Als ik haar dan vroeg om de patiënten zelfstandig te laten eten dan was haar argument dat we geen tijd hadden daarvoor. Het duurde natuurlijk veel langer als je met één hand je boterhammen moest smeren en snijden, je potje yoghurt moest oplepelen en je medicatie één voor één moest wegspoelen met ingedikt water. Maar je moest de mensen ook de kans geven om zelfredzamer te worden, anders waren al die uren therapie voor niets geweest. Het was teleurstellend vaak. Alles draaide om tijd, niet om kwalitatieve zorg. Zelfredzaamheid gaat ook over integriteit. Daar is dat woord weer. De persoonlijke integriteit van de patiënt is in mijn ogen het hoogste goed. Ik ken verpleegkundigen van de oudere garde die zelfs het theezakje in de mok van een zelfredzame patiënt onderdompelen. Als je vraagt aan de verpleegkundige waarom ze dat doet dan zegt ze dat zorgen voor mensen in haar zit. Maar dat is niet zorgen voor mensen. Dat is mensen betuttelen. Dat betuttelen duwt een patiënt in een afhankelijke positie waardoor de zorgverlener in een machtspositie komt. Ik hield er niet van, dat was niet mijn manier van werken. Vreemd genoeg merkte ik dat deze betutteling in mijn gezicht werd gesmeten door de patiënten. Dan vroegen ze zich af waarom ik niet die extra zorg leverde. Er waren heel veel patiënten en familieleden die bediend wilden worden in het ziekenhuis. Maar ik was niet in staat tot het bedienen van mensen, dat lag niet in mijn aard. Ik wilde echt zorgen voor mensen. Ik wilde mensen, die een ziekteproces meemaakten waardoor ze tijdelijk niet in staat waren voor zichzelf te zorgen, bijstaan. Dat wil zeggen: zoeken naar oplossingen om het ziekteproces draaglijk te maken. Als je zorgverleners hoort praten over hun beroep, dan spreken ze altijd over zorgen voor mensen maar niet over bijstaan en ondersteunen. Ze verheerlijken het zorgaspect, stralen bijna een goddelijke roeping uit om aan te tonen dat ze op de wereld zijn gekomen om te zorgen voor zorgbehoevende mensen. Ik zie dat ook op sociale media. Heel veel verpleegkundigen romantiseren het beroep waardoor de buitenwereld verwacht dat je onvoorwaardelijke zorg levert. Wat ik bedoel met onvoorwaardelijke zorg is dat er verwacht wordt dat je zorg moet bieden aan mensen maar niets mag verwachten van de mensen. Zo lijkt het wel. Heel veel mensen zijn perfect in staat om hun ziekteproces in handen te nemen. Maar het ligt natuurlijk ook geheel aan de verpleegkundige zelf en aan de manier waarop ze die zorg invult. Ik werd ooit op het bureau van de arts geroepen omdat hij mij dringend moest spreken over een bepaalde patiënte. Die patiënte had geklaagd over mij. Ze was perfect zelfredzaam maar stond erop dat ze elke ochtend werd gewassen door een verpleegkundige. Jammer genoeg gingen mijn collega’s altijd in op haar verzoek ook al waren er andere patiënten die zorg en aandacht nodig hadden. Mijn geduld werd elke ochtend op de proef gesteld door deze patiënte. Ik weigerde in te gaan op haar verzoek, elke confrontatie met deze patiënte was een onderhandeling. Ik had haar zelfs meermaals gevraagd of er iets anders was: had ze nood aan een gesprek misschien? Thuis zou ze zich zelfstandig wassen, gaf ze toe. Ik keek elke ochtend ertegenop om haar kamer te betreden en diezelfde onderhandeling aan te gaan.
‘Was haar toch gewoon, Pinar’, zei de arts.
Waarop de arts voor de eerste keer in zijn carrière werd geconfronteerd met een assertieve verpleegkundige die de hiërarchie niet respecteerde in het ziekenhuis. Ik vertelde hem hoe eerder die ochtend een andere patiënt, die ook onder mijn verantwoordelijkheid viel, met een levercirrose dringend naar een universitair ziekenhuis was vervoerd terwijl ik met die patiënte aan het onderhandelen was. Zou het niet correcter zijn geweest als ik mijn focus op die patiënt had gevestigd met een grotere zorgnood dan een patiënte die misbruik wilde maken van de situatie en de verpleegkundigen eerder aanzag als een persoonlijke dienstmeid dan een volwaardige zorgverlener? Ik weet niet waar de arts de meeste aanstoot aan nam: een assertieve verpleegkundige of een patiënt die wij niet de correcte zorg hadden kunnen bieden omdat een andere patiënte alle zorg had opgeëist. Maar mijn punt was gemaakt. Ik kwam furieus terug op de afdeling en schreeuwde naar mijn collega’s. Het was door hun betuttelende zorgaanpak dat ik mijn patiënt met levercirrose niet de juiste zorg had kunnen geven of niet eerder zijn symptomen had opgemerkt. Het was pure machteloosheid van mijn kant. Maar ik voelde mij niet begrepen door mijn team en hoofdverpleegkundige. Ik had geraasd totdat ik uitgeput naar toilet liep om te huilen. Die huilmomenten kwamen vaak voor in mijn verpleegkundige carrière.
Comments