top of page
Foto van schrijverpinarakbas

Het Management

Ik ben in heel veel zaken naïef geweest maar ik geloof nog altijd dat invloed vanuit de werkvloer veel zaken had kunnen vermijden. Ik geloof dat als verpleegkundigen en zorgkundigen echt gehoord werden dat er geen vlucht uit de zorgsector zou geweest zijn. Maar daar heb je lef voor nodig en ook consequente verontwaardiging. Verontwaardiging die niet vervaagt als een zoveelste manager komt beloven dat er dringende maatregelen gaan genomen worden om het werken aangenamer te maken. Die dringende maatregelen waren niet structureel maar ze waren tijdelijke oplossingen om de zorgzwaarte en de zorgkracht gelijk te stellen. Voor een bepaalde tijd althans. Maar als je mensen vanuit een andere, onderbemande dienst opdraagt om te gaan helpen op een andere onderbemande dienst, dan spreken we eerder over dweilen met de kraan open in plaats van dringende maatregelen te nemen. Ik hoorde veel gemor langs de zijde van de collega’s. Maar niemand durfde het aan om de verpleegkundig directeur, die ik trouwens tot dat moment nog nooit had ontmoet, aan te spreken op zijn laks beleid.

 

‘Onze afdeling is al een mengelmoes van verschillende disciplines omwille van personeelstekort, wij dragen de zorgzwaarte van drie verschillende diensten. Je kan niet nog meer solidariteit van ons verwachten. Het water staat aan onze lippen. En ook, wie bent u eigenlijk, ik heb u hier nog nooit gezien?’

 

Zei ik. In de hoop dat er meerdere collega’s zouden volgen, maar ook daar weer was ik te naïef geweest. Ik heb de indruk dat het een typisch Vlaams dingetje is: klagen achter de rug van de hiërarchie over het feit dat er niet geluisterd wordt naar de mensen op de werkvloer. En als er dan eindelijk iemand zich aandient van Het Management, dan zwijgen we best. Het is een patroon dat ik zo vaak had geobserveerd en waar ik zo kwaad over werd. Er was altijd wel iemand die de situatie minimaliseerde als er eens een leidinggevende kwam polsen naar de temperatuur op de werkvloer. Zo hadden we vanuit onze dienst een brief geschreven naar de algemeen directeur om de gegronde klachten op te sommen en te vragen naar oplossingen. Die directeur was een dag erna naar de afdeling gekomen waar er op dat moment één verpleegkundige verantwoordelijk was voor zestien patiënten. Ze zei dat het al bij al nog meeviel met de werkdruk. Was het uit angst dat ze de realiteit niet wilde bevestigen? Maar de fout ligt hier niet enkel bij de verpleegkundige. De directeur kwam met ooglappen naar de afdeling en vertrok met hechter vastgegespte ooglappen terug naar zijn ivoren toren. Geen enkele kritische vraag was er voorgelegd aan de verpleegkundige. Hoeveel patiënten had zij onder haar hoede? Hoeveel artsen waren er aanwezig? Kon zij rekenen op hulp van andere diensten?

 

Was Het Management voldoende aanwezig, vroeg ik mij af? En wie was Het Management? Ik weet bijvoorbeeld dat in veel ziekenhuizen een persoon wandelt die de titel van verpleegkundig directeur onder zijn handtekening zet. Er is ook een personeelsdirecteur. Er is ook een algemeen directeur. Wie waren die mensen? Toen ik mijn interviews voorbereidde voor dit boek was ik mijn lijst aan het opstellen van mensen die deel uitmaakten van de zorgketting. Ik heb niet alleen collega’s van de werkvloer aangeschreven maar ook directieleden. Ik wilde de misnoegde collega’s aan het woord laten, die collega’s die stelden dat er nooit iets zou veranderen en dat ze nooit gehoord werden. Nu hadden ze een kans om hun verhaal te vertellen, anoniem of met naam, zij mochten kiezen. Maar heel veel mensen weigerden. Ook als journalisten van actualiteitsprogramma’s tijdens een zoveelste staking van de zorgsector mij belden om namen vast te krijgen van verpleegkundigen die hun verhaal wilden doen, vingen ze bot. Niemand wilde praten in mijn omgeving. Er waren zorgverleners die fysiek aanwezig waren tijdens een staking, mijn hoofdverpleegkundige bijvoorbeeld, die elke dag zijn personeel in elkaar zag stuiken door de werkdruk, die pertinent weigerde met de pers of met het management te praten.

 

Het was ook moeilijk om de directieleden te pakken te krijgen voor een interview voor mijn boek. Er was een woordvoerder van een universitair ziekenhuis die mij maanden aan het lijntje heeft gehouden. Er was een verpleegkundig directeur die mij wel wilde ontvangen maar die het opzet van mijn boek heeft afgekraakt en die de problemen op de werkvloer negeerde. Er was een directeur van een woonzorgcentrum die de problemen op de werkvloer erkende maar de schuld stak op de Vivaldi-regering. Er was een directeur van een woonzorggroep die de schuld afschoof op de vakbonden. Er waren beroepsverenigingen die met mij wilden praten omdat ik met mijn verhaal de kranten haalde. Zij wilden weten waarom ik wel en zij niet werden gehoord door de media. Ik kreeg intimiderende mails van directeurs van woonzorgcentra die mij het zwijgen wilden opleggen. Zij vonden dat hun woonzorgcentrum met respect omging met het zorgpersoneel en de bewoners terwijl de woonzorggroep waar zij deel van uitmaakten net op de lijst met verhoogd toezicht werd geplaatst omwille van wanpraktijken.

 

Wat mij opviel was het gebrek aan visibiliteit van al die mensen die een bepaalde dienst of afdeling beheerden en die nooit op een werkvloer in een ziekenhuis of een andere zorginstelling kwamen. Ik herinner mij de lange wandeling van het ziekenhuisgedeelte naar de administratie en de gebouwen van de directie van een universitair ziekenhuis waar ik een interview ging afnemen. Niet alleen de universitaire ziekenhuizen schermden hun managers af van de werkvloer. Ook woonzorgcentra waren een krak in het ontkennen van het zonlicht. Op de woonzorgcentra kom ik later terug in een ander hoofdstuk. Ik herinner mij ook vooral mensen die nooit op een werkvloer kwamen maar die allemaal boos op mij waren als ik zei dat ik een boek wilde schrijven over de vlucht uit de zorgsector. Managers, directieleden, artsen die bewust hadden gekozen voor een isolement in een laboratorium om bloedwaarden te analyseren in plaats van patiëntencontact, journalisten die mijn argumenten counterden met ‘dat hoort toch bij de job’ en vooral heel veel familieleden van patiënten en van bewoners van woonzorgcentra. De beroepsverenigingen werden kwaad op mij omdat ik zei dat niemand van mijn collega’s van het bestaan van die beroepsverenigingen afwist. Ik begreep het niet, wilden we niet allemaal de zorgsector redden? Wat maakte dat mensen zo emotioneel reageerden op een oproep tot dialoog en het samen nadenken over nieuwe zorgorganisaties. Want dat is het enige doel van dit boek. We moeten denken over een nieuwe zorgcultuur die een kentering brengt in de sector maar ook zorgt voor een maatschappelijke kentering. We klagen allemaal over individualisering en het egocentrisme van de 21ste eeuw. Mensen vereenzamen, zeggen wij. De vergrijzing zorgt voor een langer leven maar ook voor meer ouderdomsziekten zoals dementie. Tegen het jaar 2030 zullen er 200.000 mensen met dementie worstelen in dit land. Maar niemand is voorbereid. Iedereen staart naar de vlucht uit de sector, managers die Excel-sheets invullen kunnen maar niet vatten dat de kruisjes niet overeenkomen met de realiteit. Er zijn zelfs managers die arbeidsmigratie verheerlijken, die actief verpleegkundigen uit Indië gaan zoeken zodat deze mensen het werk, dat niemand wil doen, uitvoeren. Rinkelt er al een belletje? Is arbeidsmigratie een structurele oplossing om de zorgsector te redden, was mijn vraag aan een verpleegkundig directeur. Ik hoorde veel woorden maar in mijn hoofd wapperden alle rode vlaggen die wezen op een white savior complex.

 

‘Die mensen hebben daar niks en willen tenminste werken. Ze zijn blij dat ze kunnen werken en hun familie in hun thuisland kunnen onderhouden. Ze komen uit arme gebieden waar ze net blij zijn dat ze uit die ellende gered worden. Ze zijn ons enorm dankbaar.’

 

Ik bewaak de anonimiteit van deze getuigenis omdat het een verschrikkelijk interview was die ik niet wil publiceren. Maar het illustreert heel mooi de wereldvreemdheid van heel veel managers.

 

Een vriendin die mijn urenlange monoloog over de zorgsector verplicht aanhoorde (want daar dienen vriendschappen voor) snoeide mij de mond op een kordate manier:

 

‘Pinar, je zou toch alleen maar helpen tijdens de pandemie, dit was toch tijdelijk? Wat doe je daar nog?’

 

En dat zette mij aan het denken. Enerzijds wilde ik de zorgsector niet verlaten, ik had ambitie om verder te gaan in dit beroep. Ik wilde alles doorgronden en begrijpen en misschien wel mezelf verder ontplooien. Anderzijds wilde ik niet meer in een ziekenhuis werken onder constante druk waar ik enkel maar een Excel-teken was voor Het Management. Ik wilde mijn uren en werkroosters zelf plannen. Ik wilde verder studeren en mijn bachelor halen. Dus schreef ik mij in aan de hogeschool in Hasselt en boog mij over de wetenschap van de verpleegkunde. Ik diende mijn ontslag in en ging als freelance verpleegkundige werken in woonzorgcentra waar ze heel veel verpleegkundigen en zorgkundigen nodig hadden. Dat was leerzaam en zou zeker veel materiaal voor mijn boek opleveren, bedacht ik mij na mijn eerste opdracht. Mijn doel was om te begrijpen waarom veel collega’s de zorgsector en meer specifiek de ouderenzorg verlieten. Mijn herinneringen in de ouderenzorg als stagiaire waren niet positief. Misschien kon ik als verpleegkundige de sfeer beter begrijpen. Misschien zou dit ook research voor het boek kunnen zijn. Maar dat laatste vertelde ik aan niemand. Ik vertelde aan iedereen dat ik snakte naar vrijheid en afwisseling. En er was genoeg werk, ik hoefde mij nergens zorgen over te maken op financieel vlak.

 

Ik contacteerde enkele interimkantoren en stuurde mijn cv op. Ik stelde een uurtarief vast en kreeg al snel opdrachten doorgestuurd. Ik had de vrijheid om in te gaan op alle opdrachten die zich situeerden in voornamelijk woonzorgcentra. In Limburg werken er nog maar weinig ziekenhuizen met freelancers terwijl in Nederland dit fenomeen al voldoende ingeburgerd is in verschillende ziekenhuizen, al dan niet academisch. Ook hier weer was mijn eerste indruk dat alle vertegenwoordigers van interimkantoren met wie ik sprak totaal geen affiniteit hadden met de zorgsector. Ik had kennisgemaakt met twee Golden Boys uit de transportsector die een interimkantoor voor verpleegkundige freelancers hadden opgericht om vanuit een morele ambitie de zorgsector te redden. Zo stelden ze hun samenwerking voor. Deze Golden Boys vroegen mij uitdrukkelijk om actief te zoeken naar ziekenhuizen en woonzorgcentra en hen voor te stellen als een tussenpersoon voor freelancers en de zorginstellingen. Hun morele ambitie profiteerde van het pleisterbeleid van zorginstellingen dat al decennialang aan de gang was. Na twee vergaderingen met deze Golden Boys begreep ik al dat hun morele ambitie niet verder reikte dan een paar marketing gerichte buzzwords waar het zorgpersoneel een andere benaming kreeg: zorgconsultants. Een ander interimkantoor claimde dat ze er alles aan doen om de verpleegkundigen terug een gewaardeerd gevoel te bezorgen. Ziet u het patroon, hetzelfde patroon dat ik in het begin van dit boek had aangehaald? Men doet er alles aan om het zorgpersoneel het respect te geven dat ze verdienen. Men creëert een perspectief dat niet overeenkomt met de realiteit. Of…men bevestigt de onderwaardering van het beroep maar knijpt een oogje toe in naam van vraag en aanbod.

 

Ik ging in op verschillende opdrachten en kwam in heel veel woonzorgcentra terecht waar ik ogen opentrok. De situatie was erbarmelijk, nog erger geworden dan in mijn studentenjaren. Gedemotiveerd personeel, een onzichtbare directiekader, onzichtbare of soms te aanwezige familieleden met enorm veel eisen met het oude riedeltje:

 

‘Ik betaal uw loon, dus was de kousen van mijn moeder maar!’

 

Toen ik dit voorval aan een journalist vertelde, vond hij dat het part of the job was. Toen ik hem vroeg of er ooit iemand aan hem had gevraagd om toiletten te poetsen tijdens zijn werk moest hij mij wel gelijk geven.

 

Ik geraakte gefrustreerd. Op vrijdagochtend was ik Engelstalige wetenschappelijke artikels aan het ontleden op de schoolbanken en op zaterdagochtend was ik de vaatwasmachine aan het leegmaken in een woonzorgcentrum waar ze dringend een verpleegkundige nodig hadden volgens de interimkantoren. In feite hadden ze een logistieke hulp nodig die de vuilniszakken naar de containers kon dragen en de boterhammen van dertig bewoners kon smeren. Toen ik mijn beklag deed bij de interimkantoren was het antwoord niet meer en niet minder dan:

 

‘Zij betalen daarvoor, Pinar.’

 

‘Klopt niet, Dingske, ik factureer verpleegkundige diensten, geen logistieke diensten.’

Maar elke opdracht in een woonzorgcentrum was hetzelfde. Er was een grote minachting naar het werk van een verpleegkundige en zorgkundige. En die minachting kwam niet alleen van Het Management maar ook van de familieleden. Ik ben de tel kwijt van hoe vaak de zoon van een bewoner van een woonzorgcentrum mijn aandacht heeft proberen te trekken door in zijn vingers te knippen alsof hij in een taverne van zijn dorp een pint aan het bestellen was. Meestal was het om zijn moeder te helpen met koffie te drinken of water in haar glas te schenken. En hij zat dan tegenover mij te observeren of zijn moeder goed werd verzorgd want hij betaalde daarvoor.

 

Ik begreep waarom verpleegkundigen en zorgkundigen de sector verlieten. De uitdaging was de heropwaardering van het verpleegkundig en zorgkundig beroep. Herinner u de panikerende woorden van mijn moeder toen ik zei dat ik ging duiken in een studie verpleegkunde. Zij was niet uniek, zij was één van die mensen die het beroep nog altijd associeerden met een bedpan als werkgerief. Maar dit moest toch beter. Deze maatschappelijke beeldvorming moest toch te keren zijn. Wij konden toch beter. Ik probeerde ook hier weer een dialoog aan te gaan met de mensen die werkten in woonzorgcentra. De gesprekken met het zorgpersoneel waren hallucinant. De gesprekken met Het Management waren hol, soms manipulatief, soms zelfs om van te huilen. De gesprekken met de familieleden van de bewoners van de woonzorgcentra toonden dan weer aan dat mensen niet graag geconfronteerd werden met hun te hoge eisen.

 

‘Het is moeilijk he, te zorgen voor je oude, dementerende moeder.’

 

‘Ja, ik zag het echt niet gebeuren. Ik heb twee studerende kinderen, mijn echtgenoot werkt meer dan voltijds en ik heb mijn eigen huishouden. Jullie zijn getraind hiervoor.’

 

‘Voor wat zijn we getraind volgens u?’

 

‘Awel, om goede zorg te leveren. Dat verwacht ik van jullie. Wij betalen hier veel geld voor. Dus ik wil dat mijn moeder goede zorg krijgt.’

 

‘Kan u mij eens definiëren wat goede zorg is?’

 

En daar viel het gesprek stil. Iedereen wil goede zorg. Het zorgpersoneel wil goede zorg leveren. De familieleden willen dat hun geliefde goed wordt verzorgd. Maar in mijn gesprekken met de familieleden kon niemand definiëren wat goede zorg precies inhoudt.

 

 

 

 

 

51 weergaven0 opmerkingen

Gerelateerde posts

Alles weergeven

De woonzorgcentra

Ik stopte met mijn studie. Ik kon de realiteit niet meer stroken met een wetenschappelijke studie waar ik enorm veel tijd en energie in...

Interview dokter Kurt Segers

Dokter Kurt Segers studeerde geneeskunde aan de VUB en is momenteel kliniekhoofd in een Brussels ziekenhuis. Hij is neuroloog en geeft...

Interview Leatitia, verpleegkundige

Leatitia is een jonge verpleegkundige van 28 jaar. Ze werkt voltijds op de dienst cardiologie in een regionaal ziekenhuis. Ze heeft een...

Comments


bottom of page