‘Wie wil er nu een boek van een ex-verpleegkundige over de zorgsector lezen?’ was de eerste vraag van de eerste uitgever die ik sprak over dit boek. En die vraag heeft mijn gedachtepatroon lange tijd gegijzeld. Ja, wie wilde nu een boek lezen over een beroepsgroep waarmee we hoogstwaarschijnlijk een paar keer in het leven in contact zouden komen? Een beroepsgroep die je blindelings kan vertrouwen in een periode van ziekte, leed, pijn, angst en eenzaamheid? Een beroepsgroep die het onrecht van de dood zelfs milder maakt voor de nabestaanden. Ik zou dat boek willen lezen. En ik zou dat boek willen schrijven als een eerbetoon aan het beroep. Maar ook om een realistisch beeld te schetsen over het beroep waar menig werkgevers en beleidsmakers hun best doen om het beroep te romantiseren. Sommige zorginstellingen gebruiken woorden als zorgkunstenaars en zorghelden om het beroep aantrekkelijker en zelfs heldhaftig voor te stellen en op die manier sollicitanten aan te trekken. Er zijn werkgevers die advertenties publiceren waar ze spreken over verpleegkundigen die zich gewaardeerd zouden voelen als ze bij hen zouden werken. Al die campagnes moeten ervoor zorgen dat de eigenwaarde van een verpleegkundige naar een hoger niveau wordt getild. Eigenlijk zijn deze campagnes al een toegeving, een knieval om te erkennen dat verpleegkundigen niet worden gewaardeerd. Maar de verpleegkundige heeft geen boodschap aan woorden die vervliegen of campagnes die misleiden. De verpleegkundige wil concrete inspanningen zien. Zoals een werkomgeving creëren waar het algemeen welbevinden van de verpleegkundige op de voorgrond treedt. Waar de verpleegkundige met een zekere beroepsfierheid patiënten kan verzorgen. Waar de verpleegkundige niet stiekem huilt op een toilet omdat de zorgzwaarte op de dienst niet langer houdbaar is.
Toen de wereld kennismaakte met Corona werkte ik als adviseur op een provinciaal kabinet waar ik mijn dagen vooral sleet met ergernissen over oppervlakkige politici en hun fascinatie voor status. Ik was een verpleegkundige van opleiding maar was in de politieke wereld terechtgekomen door mijn opiniestukken op een online platform. Eigenlijk had ik toen al mijn onafhankelijkheid moeten bewaren maar ergens, tijdens een bepaalde levensfase, ik vermoed na mijn echtscheiding, had ik mij voorgenomen om alle kansen te grijpen met een luide en enthousiaste JA! Ik ben tot het inzicht gekomen dat ik mezelf soms moet beschermen tegen die gulzigheid.
Tijdens de eerste Coronagolf stonden we niet echt stil bij de impact op de zorgsector: we mokten omdat het dagelijks leven werd stilgelegd en we niet meer naar onze favoriete koffiebar konden. Nu moesten we thuis koffiedrinken en online afspreken met vrienden. De opening van een nieuwe winkelbuurt in Hasselt zou met veel toeters en bellen plaatsvinden maar heel veel zelfstandigen zagen hun eerste omzet in het openingsweekend in het water vallen. De lockdown was aangekondigd. Alles viel stil. Maar we waren wel veilig, onze families en vrienden waren veilig en gezond. Ik had in die tijd vaak contact met mijn ex-collega’s uit het ziekenhuis om te polsen naar de situatie op de werkvloer. Ze draaiden dubbele diensten omdat er heel veel patiënten getroffen waren door het virus. Ze huilden aan de telefoon omdat ze bang waren hun kleine kindjes te knuffelen en zo te besmetten voor een virus waarvan de besmettingsgraad en de gevolgen ervan op kinderen nog niet bekend genoeg waren. Ze schrobden hun huid na elke dienst met Dettol-zeep in de douches van de ziekenhuizen voordat ze de veiligheid en de troostende warmte van hun gezin opzochten. Hun gezichten vertoonden drukplekken door de FFP2-maskers. Maar elke dag stonden ze paraat om de dood in de ogen te kijken. We keken dagelijks naar de actualiteitsprogramma’s en zagen de ministers en de wetenschappers praten over een virus dat de wereld lamlegde. Ik kwam er in die periode achter dat ons land toen negen ministers van Volksgezondheid telde. Ik belde met een collega die net een Corona-overledene naar het mortuarium had gebracht. Ze vertelde dat de mensen, die elke dag stipt om 20 u applaudisseerden voor het zorgpersoneel, haar onverschillig lieten.
‘Typisch om ons weer aan het lijntje te houden, we hebben volk nodig om onze patiënten te verzorgen, geen applaus!’
Zo werd ze nog furieuzer toen ik haar vertelde dat we negen ministers hadden. Kon ze mij één naam opnoemen buiten toenmalig minister van Volksgezondheid Maggie De Block, vroeg ik haar?
‘Ben je gek, Pinar? Ik wist nog niet eens wie De Block was voor dit virus opdook. En waarom zou ik die namen moeten weten, wat betekenen die mensen voor ons?’
Ik haakte in en vatte mijn dagelijkse wandeling aan naar de straat waar mijn ouders wonen. Ik zag het triestige straatbeeld met witte, wapperende lakens aan de gevels van de huizen om de steun voor de zorgverleners nog meer te benadrukken. Ook mijn ouders hadden een witte laken vastgegespt aan de balustrades van hun balkon. Zij waren ooit kankerpatiënten geweest. Nu hadden ze de chronische ouderdomsziekten waardoor ik hen had opgedragen om binnen te blijven totdat het virus onder controle was. Op de derde verdieping van het appartementsgebouw waar ze wonen zag ik twee lachende gezichten verschijnen op het terras met hun vrijetijdskledij aan. We zwaaiden naar elkaar totdat ik rustig wandelend uit het straatbeeld verdween.
Dit virus hield mij nachtenlang wakker, ik woelde in mijn slaap en vond geen rust. Omwille van mijn chronische ziekte, een auto-immuunziekte die reuma-gerelateerd is, verbood mijn reumatoloog mij om terug te keren naar het ziekenhuis. Mijn plichtsbesef was belangrijker dan mijn ziekte, ik sloeg het advies van de reumatoloog in de wind en keerde terug naar de zorgsector tijdens de tweede golf. Alles was een puinhoop, een ravage, spreek gerust over een maatschappelijk bloedbad. Veel collega’s van de diensten waren verspreid over de corona-afdelingen. De collega’s die op de reguliere diensten waren gebleven moesten de zorgzwaarte van die afdeling met minder zorgkracht zien te runnen. Ik trof oververmoeide collega’s aan die hunkerden naar wat ademruimte en rust. Zieke patiënten en ongeduldige familieleden waren erg aanwezig op de verpleegafdeling of aan de telefoon. Tijdens de tweede golf waren de bezoekregels een klein beetje soepeler, familie mocht elke dag via een digitaal platform haar bezoek plannen. Die bezoeken duurden een uur en waren enkel beperkt tot één persoon per patiënt. Naarmate de kracht van het virus werd afgebakend door vaccins en de bezoekuren werden versoepeld, zagen we meer activiteit in de ziekenhuisgangen. Familieleden konden nu langer blijven of vaker op bezoek komen. Soms hadden we de indruk dat deze mensen meer aandacht en zorg nodig hadden dan de patiënten. Ze claimden ons, eisten ons op voor alles, zelfs de ziekenhuisfactuur werd aan ons voorgelegd. We verwezen de familieleden dan door naar de facturatiediensten. Maar vaak waren onze antwoorden niet voldoende. Dan kwamen ze terug met andere praktische vragen zoals flessen drinkwater naar de kamer brengen, flessen die gewoon in de gang ter beschikking waren en die ze onbeperkt konden nemen.
‘Je wordt ervoor betaald!’, was een vaak voorkomend antwoord als je de families antwoordde dat bepaalde eisen van hen niet tot je takenpakket hoorden zoals compressiekousen met de hand wassen, flessen drinkwater aanvullen, een cappuccino halen voor de patiënt, administratie zoals aanvragen voor thuiszorg en dergelijke invullen. Alles werd aan ons gevraagd. De artsen waren nergens te bekennen, ze verscholen zich achter hun computers en droegen ons op om de patiënten goed te verzorgen. Alsof wij dat niet deden. De hoofdverpleegkundige hopte van meeting naar meeting en liet enkel zijn gezicht zien als hij iemand nodig had om een openstaande dienst in te vullen. We probeerden zo veel mogelijk diensten te betrekken in de zorg zoals de sociale dienst, de psycholoog, de administratie, de pastorale dienst om ons eigen werk te verlichten. Maar nog waren we getuigen en slachtoffers van verbale agressie soms.
En toen begreep ik de woede van mijn collega aan de telefoon. We waren gewoon onzichtbaar voor onze beleidsmakers en onze leidinggevenden. Voor de familieleden waren wij vanzelfsprekend, onze toewijding werd misbruikt door mensen van slechte wil. Er waren veel mensen, patiënten en familieleden, die ons wel waardeerden maar zij hielden zich afzijdig omdat ze zagen dat we ploeterden. Dat was misschien nog het ergste van de hele situatie: sommige patiënten en hun familieleden durfden ons niet te benaderen omdat ze zagen hoe wij werden opgeëist door andere mensen.
Tijdens Corona waren de zorgverleners de onzichtbaren, er werd over ons en boven onze hoofden in actualiteitsprogramma’s gepraat. Dit boek biedt een kans om de verschillende schakels in een zorgketting te schetsen aan de buitenwereld. Ik heb lange gesprekken gevoerd met verpleegkundigen, zorgkundigen maar ook met artsen. We zoeken samen naar antwoorden, verklaringen waarom de vlucht uit de sector niet wordt tegengehouden door onze beleidsmakers. Ik vraag mensen ook wat goede zorg voor hen betekent. Ik heb het voorrecht gehad om te luisteren naar het verhaal van verschillende collega’s. Dit is geen boek over politiek. Dit boek gaat in de eerste plaats over mijn ervaringen als verpleegkundige en is zeker geen wetenschappelijk boek. Maar het brengt ook de verschillende inzichten van zorgverleners samen die zich vergeten voelden tijdens de pandemie. Dit is een boek van de mensen voor de mensen in de zorgsector. Het is ook een initiatief, een eerste aanzet, om anders te kijken naar onze zorgcultuur. Om zorg anders te organiseren. Er is een maatschappelijk bloedbad gaande en de urgentie ervan is nog altijd niet doorgedrongen in de Wetstraat. Als de politiek niet de moed heeft om het tij te keren, dan moeten wij, burgers, denken aan de toekomst van een nieuwe zorgcultuur. Hoe willen we verzorgd worden? Wat is goede zorg? Wat mogen we verwachten van zorgverleners? Toen ik aan de dochter van een bewoonster van een woonzorgcentrum vroeg wat zij verwachtte van verpleegkundigen en zorgkundigen, antwoordde ze met veel overtuiging dat ze goede zorg wilde voor haar moeder. Maar ze moest mij het antwoord schuldig blijven toen ik vroeg of ze wilde definiëren wat goede zorg voor haar en haar moeder betekende.
En tot slot moeten we af van bepaalde vooroordelen over het beroep. Verpleegkundigen hebben zich jarenlang toegewijd aan een wetenschappelijke studie die zij op de werkvloer tot hun recht willen laten komen. Hoe kan men spreken over deskundigheid als men zorgverleners degradeert tot diensthulpjes die instaan voor orde en netheid in plaats van deskundige zorg? Het is zoals ik ooit gelezen heb in een artikel van een Nederlandse krant: verpleegkundigen zijn geen handen aan bed, wij zijn experten.
Helaas heeft minister van Volksgezondheid, Frank Vandenbroucke, dat stigma weer bevestigd door in het nieuws te komen met vochtige washandjes en slim incontinentiemateriaal. Alsof verpleegkundigen en zorgkundigen enkel maar mensen wassen en incontinentiemateriaal vervangen bij volwassenen. Mensen weten niet wat het beroep inhoudt. Jammer genoeg wordt de perceptie van een zorgzame vrouw, patroonheilige van onvoorwaardelijke zorg voor vreemde mensen, in stand gehouden door onze beleidsmakers. Hun boodschap vereenvoudigt het beroep tot louter een uitvoerende taak waar je enkel maar handen aan bed nodig hebt. Zo klinken de hulpkreten uit de sector ook.
‘We hebben meer handen aan bed nodig.’
We hebben meer hersenen aan bed nodig. Meer mensen aan bed voor mensgericht werk. Zo simpel is het. Ik had ooit een gedetineerde als patiënt die dag en nacht onder bewaking stond van twee cipiers van de gevangenis op de ziekenhuiskamer. Ik was nieuwsgierig naar het werk van de cipiers want de gevangenis was een omgeving die voor de buitenwereld zeer afgesloten is.
‘We voeren een beetje dezelfde taken uit: medicatie uitdelen, maaltijdbedeling, de gang opruimen. Orde en netheid, weet je wel.’
En dit gesprek illustreert exact welk beeld de mensen over verpleegkundigen hebben. Een beter voorbeeld kan ik niet geven. Misschien wel, maar dan moet je verder lezen.
We moeten stoppen met het beroep te romantiseren. Dit boek vertrok initieel vanuit één bepaald uitgangspunt: wat zou Florence Nightingale doen? Zou de oermoeder van de verpleegkunde vandaag kunnen verdragen dat verschillende collega’s de sector verlaten, gebroken en teleurgesteld in het beleid en de samenleving? Zou De Vrouw met de lamp tevreden zijn met een rolinvulling als dienstmeid? De tijden zijn veranderd, de zorg is complexer geworden. De vergrijzing leidt tot meer ouderdomsziekten zoals dementie waar deskundigheid (en geen handen aan bed!) broodnodig is. Dat maakt dat de zorg niet alleen een beleidskwestie is maar een maatschappelijke kwestie waar iedere burger zijn verantwoordelijkheid moet opnemen.
Heel herkenbaar, spijtig genoeg 😪, ik ben verpleegkundige en vroedvrouw, en als ik zeg "vroedvrouw" zeggen velen het mooiste beroep van de wereld, en dat zou het ook moeten zijn, alsook de verpleegkundige, die met ❤️en ziel tijd heeft voor menselijke, werkbare zorg.. Bedankt om het nog eens in de kijker te zetten, want de politici hebben het nog steeds niet door😪
Het is inderdaad jammerlijk dat verpleegkundigen vaak worden gezien als de enkel de 'handen-aan-bed' verzorgers.
Ik herinner me nog toen mijn schoonmoeder voor de tigste keer opgenomen was door complicaties van haar darmkanker en chemotherapie. Wij waren in Corona al blij dat we jaar héél kort even konden bezoeken. Wij kenden onze weg in het ziekenhuis hier in de buurt en weten goed voor haar te zorgen en zelf de zorg aan bed te doen. Verpleegkundigen kenden ons ook en wisten dit, maar tijdens Corona waren ze echt overladen. Een rondgehos van hot naar haar en veel geklaag van families van patiënten. En grof, dat waren ze ook meer wel dan niet. Zoals je zelf zegt, verpleegkundigen zijn de experten,…